Enkele begrippen
15741
page-template,page-template-full_width,page-template-full_width-php,page,page-id-15741,bridge-core-2.6.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-24.6,qode-theme-bridge,transparent_content,disabled_footer_top,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-6.5.0,vc_responsive
 

Inhoud:

 

Cartouche

Demotisch

Hiërogliefen

Horusnaam

Mastaba

Nilometer

Nomarch

Nomen

Pyramidion

Schist

Serdab

Serech

Stèle

Ushabti/shabti/sjabti

Cartouche:

 

Een Cartouche (Oud-Egyptisch: Shenou) bevat de troonnaam van de farao die wordt meestal vergezeld van de titel “nswt bity” en de persoonlijke naam van de farao (naam of sa re).
Ze staan symbool voor de cyclus van de eeuwigheid en ook als bescherming.
De eerste cartouche die we kennen is die van farao Snefroe van de vierde dynastie.
Ze blijven doorheen de hele Egyptische geschiedenis bestaan.
Zelfs nog in de Romeinse tijd waar ze meestal vergezeld werden van de titel autocrater.
De naam cartouche stamt af van de soldaten van Napoleon.
Voor hen leek de vorm op hun patronen (in het Frans cartouche), Champollion zag het belang ervan in om de hiërogliefen te ontcijferen, waar hij uiteindelijk in slaagde.

Demotisch:

 

Het demotisch was een schriftsysteem in het Oude Egypte.
De Grieken verwezen er naar met demotikos (‘volks‘) en de Egyptenaren met ‘het schrijven van documenten’: het demotisch.
Het kwam op omstreeks 600 v. Chr. als vervanger van het hiëratisch schrift.
Het is afgeleid van zowel het hiëratisch als van het hiërogliefenschrift, maar dat wordt verhuld door de vloeiende vorm van dit schrift.
Eerst werd het vooral gebruikt voor juridische en bestuurlijke documenten en later ook voor literaire en religieuze teksten.
De demotische taal is een late variant van het laat-Egyptisch en kan het best worden vergeleken met Koptisch.
Naarmate de tijd vorderde, kwam er een steeds grotere breuk tussen literaire en religieuze schrijftaal en de spreektaal.
Het demotische schrift was het tweede schrift wat op de Steen van Rosetta staat en werd nog ontcijferd voor dat de hiërogliefen dat waren.
Een belangrijk persoon bij de ontcijfering was Sylvestre de Sacy.
Demotisch kan verdeeld worden in vroeg-demotisch, midden-demotisch (Ptolemaeisch demotisch) en laat-demotisch (Romeins-demotisch).

 

Vroeg demotisch
Vroeg demotisch is ontstaan in Beneden-Egypte, aan het eind van de 25e dynastie en wordt gevonden op stelae in Saqqara en Serapeum.
Het schrift wordt gedateerd tussen 650 voor Chr. en 400 voor Chr, maar de meeste teksten komen uit de 26e en 27e dynastie.
Demotisch werd gebruikt voor administratieve en commerciële teksten, terwijl het hiërogliefenschrift voor de andere teksten behouden bleef.

Midden-demotisch
Midden-demotisch of Ptolemaeisch demotisch is het demotisch tussen 400 en 30 voor Chr.
Rond 250 voor Chr. werd Grieks de officiële taal in Egypte.

Laat-demotisch
Aan het begin van de Romeinse heerschappij werd het demotisch haast niet gebruikt in het publieke leven.
Toch zijn er een aantal teksten van tussen 30 v. Chr. en 452 n. Chr.
Het demotisch verloor veel aan waarde en de laatste inscriptie is van 11 december 452, op de muur van de tempel van Isis, te Philae

Hiërogliefen:

 

De hiërogliefen (Grieks: hieros – “heilig“, glyphoi – “groeven“) vormen het oudste schrift van het oude Egypte.
Door de Egyptenaren ook wel genoemd: Medoe Netjer “Woorden van de god“, dat verwijst naar de overleving dat Thoth ooit het schrift gaf aan de Egyptenaren.
Het is rond 3100 v. Chr. ontstaan en de hele oud-Egyptische beschaving geschreven tot 313 n. Chr. toen de Christenen het verboden.

Horusnaam:

 

De Horusnaam (hor) is het oudste van alle namen van de farao.
Het bestond uit een afbeelding van een buitenkant of façade van een paleis (serech/serekh) met daarboven de valkengod Horus.
In het paleis stond de naam van de koning, de god Horus had hierbij een beschermende functie namelijk de naam van de koning beschermen.
Een andere betekenis kan zijn dat de koning zo in verband gebracht kan worden met de hemel waar Horus de god van was.
De eerste koningen (0de,1ste, 2de en 3de dynastie) maakten er veel gebruik van, ze waren niet anders te herkennen.

 

Variaties:

In plaats van een Horus-valk het Seth-dier (gebruikt bij Chasechemoei)
Een Stier met een Ureaus (in het latere Nieuwe Rijk)
Ra-Horachti (een valk met een dubbele kroon)

Mastaba:

 

Uit de prehistorische gewone tumuligraven, bij de oude Egyptenaren ontwikkelden zich de “mastaba graven” en later de piramiden.
“Mastaba” betekent bank in het Arabisch, ze noemden het zo omdat een mastaba vanuit de verte op een modderbank lijkt.
De mastaba heeft de vorm van een langwerpige afgeknotte piramide.
In het begin waren de mastaba’s alleen bestemd voor de dorps- of landleiders (de farao), later werden er ook gewone mensen in begraven.
Evolutie van de mastaba:
De mastaba werd gebouwd in de pre-dynastieke periode, 1ste t/m 3de dynastie en later voor de ambtenaren.
De mastaba bestond uit twee delen, boven de grond, waar de cultusruimte was en onder de grond, hier was de koning begraven.
Het bovenste deel is tegenwoordig verdwenen.
Vroeger functioneerde het waarschijnlijk als een cultusruimte, hier werd de farao herdacht en dagelijks offers gebracht, te vergelijken met de latere dodentempel.
Het deel boven de grond overlapte twee of meer kuilen.
Het onderste gedeelte is wat tegenwoordig nog te zien valt.
In de graven van eerste heersers tot koning Djer zijn slechts een of twee kuilen te vinden.
De kuilen waren met hout bekleed, maar na verbanding zijn ze gerepareerd door latere koningen met steen.
Met koning Djer veranderde het koningsgraf, er werd nu één grote kuil gegraven waar de koning in begraven werd.
In het graf lagen naast de koning ook diverse gebruiksvoorwerpen en sieraden, er waren beelden aanwezig van goden die de koning moesten beschermden.
Een nieuwigheid waren de tombes van de edelen die in kleine kuilen werden begraven in rijen of rondom de mastaba.
Maar dit verschijnsel verdween al snel bij het aanbreken van de 2de dynastie.

Mastaba’s in Uhmm el-Qaab (Abydos)

Plattegrond van de necropolis.
Abydos was vroeger een belangrijke stad, het was de stad van de god Osiris (voorganger Chentiamenoe), koning van de doden.
Bij die stad lieten de koningen van de 0de, 1ste en 2de dynastie zich begraven. De naam Umm el-Qaab betekent ook “pottenscherven-modder” wat slaat op de enorme hopen van pottenscherven die daar te vinden zijn, als gevolg van offers voor de doden.
De Archeologische site is verschillende malen bezocht door tal van Egyptologen namelijk: E. Amelineau, W.F Petrie, W. Kayzer en G. Dreyer.
Nu nog steeds wordt er onderzoek gedaan in het gebied, omdat er veel te vinden valt.
Het gebied is verdeeld in twee stukken:
Begraafplaats U en B, begraafplaats U herbergt de eerste koningen van voor de vereniging (Naqada IIIb) en begraafplaats B herbergt de koningen nadat het rijk één was (Predynastie periode).

Nilometer:

 

Een trap die in sommige tempels naast de Nijl wordt gevonden waar het niveau van de rivier tijdens de overstroming kan worden afgelezen.

Nomarch:

 

Een nomarch stond in het oude Egypte aan het hoofd van een nome (= één van de 42 provincies van Egypte).
De nomarch was in het Oude Rijk verantwoordelijk voor de waterhuishouding, de vee telling, de rechtspraak en de landbouwproductie.
Aanvankelijk was de nomarch een door de (god)koning benoemde ambtenaar.
In de 4e dynastie waren ze nog begraven rond de koning, maar in de volgende dynastieën bevond hun rustplaats zich in de eigen nome.
In de periode van de 6e dynastie verzwakte het centraal gezag en werd het nomarchschap erfelijk.
De nomarchen verkregen meer en meer autonomie en gedroegen zich steeds meer als plaatselijke vorsten.
In de Eerste Tussentijd werd hun autonomie volledig.
De koning verloor zijn grip op de nomen vrijwel volledig en het land viel min of meer in nomen uiteen.
Vanaf de 11e dynastie werden de nomarchen weer onderworpen aan het koninklijk gezag, hoewel enkele nomoi, zoals de 15e dynastie nog steeds grote autonomie hadden.
In het Middenrijk volgt nog een periode van oproer, maar onder Senoeseret III moeten ze gedwee volgen.

Nomos (Egypte):

Een nome (Grieks: nomoi en Egyptisch: sepaut) was een indeling van het land in het Oude Egypte.
Het had verschillende provincies, er waren er 20 in Neder-Egypte en 22 in Opper-Egypte.
De indeling was reeds ontstaan in de pre-dynastieke periode toen Egypte nog een lappendeken van stadstaten was.

Nomen
Egypte was in de pre-dynastieke periode verdeeld in een aantal stadstaatjes die met elkaar vochten.
Deze staatjes waren onafhankelijk van elkaar en vereerden allemaal andere goden (ze beïnvloeden elkaar).
Zodoende had iedere nome ook een eigen embleem waar ze elkaar aan konden herkennen, deze werden voorgesteld als hiërogliefen op een standaard.
Soms werd een nome-god ook afgebeeld op een afbeelding naast een koning.
Dit werd dan afgebeeld als een gewone vrouw (of man) met een standaard op het hoofd, met daarop de nome.
Vanaf de tijd dat het systeem opgericht werd waren er 42 nomen.
Dit bleef in de hele oud-Egyptische geschiedenis zo met uitzondering van een paar keer.
De veranderingen kunnen zijn het teken op de hoofd van de god.
In Neder-Egypte begon de nomen in het centrum van Memphis tot naar de Middellandse Zee.
De nummering (zie ook afbeelding) was versnipperd rondom de eilandjes.
Ze worden globaal vanaf rechts geteld naar links in de Nijldelta.
Waar bij Neder-Egypte de grens ligt bij Memphis eindigt de Opper-Egyptische telling.
Deze begint vanaf de grens met het vroegere Nubië, de vroegere oude grensmark van het land en de nomen gaan door naar Neder-Egypte langs El-Armarna naar de Fayum en eindigt bij het centrum van Memphis.

Pyramidion:

 

Een pyramidion is de top van een pyramide of van een obelisk, die de vorm heeft van een kleine piramide.
Ze zijn 1 à 2 meter groot en vermoedelijk waren ze bedekt met een laag elektron.
Ze werden waarschijnlijk bij de bouw laag per laag mee naar boven gebracht.
De oudst bewaarde is die van de Rode piramide van Snefroe en onlangs is deze van de piramide van Cheops ontdekt.
Nog een bekende pyramidion is deze van de piramide van Amenemhat III te Dashur, maar er zijn nog talrijke andere.
Er zijn er ook veel overgeleverd bij privé-graven uit het Nieuwe Rijk en de Late Tijd.

Schist:

 

Schist is een laag- tot middel-metamorf gesteente (doorgaans gevormd bij drukken van 0,1 tot 0,8 GPa en temperaturen van 200 tot 600 graden Celsius).
Het oorsprong-gesteente van schist was schalie, dat via de lager metamorfe fases leisteen en fylliet tot schist gemetamorfoseerd werd.
Ook fijn-kristallijn stollingsgesteente dat metamorfe processen ondergaat, kan schistositeit vertonen.
De naam schist betekent letterlijk gescheurde steen.
Door de foliatie ontstaat oplijning van mica’s als muscowiet, biotiet of chloriet (groenschist), dit is typisch voor schisteus gesteente.

Serdab:

 

Een verborgen kamer in de graftombe van waaruit de overledene de rituelen van zijn cultus kon bekijken.

Serech:

 

De Serech of serekh is de rechthoek waarop de Horusnaam van de farao staat.
Ze beeldt een gestileerde poort van een paleis uit, waar een valk (Horus) op zit.
De Serech was ontstaan in de vroeg-dynastieke periode, maar wordt vanaf de 4de dynastie vervangen door de troonnaam en de cartouche.

Stèle:

 

Stèle (ook stele en stela; meervoud: stelae of steles) is een, meestal uit één stuk steen of hout gehouwen tablet of pilaar, met daarin een in reliëf gebeeldhouwde voorstelling en/of tekst.
Zij werden, onder andere, door de oude Egyptenaren, de Perzen, de Grieken en de Romeinen gebruikt om graven en speciale plaatsen te markeren of om als monument te dienen.
Ook in Midden-Amerika gebruikten de Maya’s dergelijke stenen om historische gebeurtenissen te herdenken.

Ushabti:

 

Ushabti (ook genoemd shabti, sjabti of shawabti en nog een stel variaties hierop) is een klein model van het oude Egypte, wat werd toegevoegd aan de begrafenis uitrusting van de dode.
Het model werd geacht om magisch te animeren nadat de dode beoordeeld was en om daarna de overledene te dienen of vervangende arbeid voor hem te verrichten in de velden van Osiris.