Boek der Aarde
26690
page-template,page-template-full_width,page-template-full_width-php,page,page-id-26690,page-child,parent-pageid-15471,bridge-core-2.6.1,qode-page-transition-enabled,ajax_fade,page_not_loaded,,qode-content-sidebar-responsive,qode-theme-ver-24.6,qode-theme-bridge,transparent_content,disabled_footer_top,qode_header_in_grid,wpb-js-composer js-comp-ver-6.5.0,vc_responsive
 

Boek der Aarde

Boek der Aarde

 

Dit is een vierdelig boek, die de nachtelijke passage van de zon beschrijft door de Onderwereld.
Het werd ontwikkeld in de 20ste dynastie en dook op in de grafkamers van verschillende tombes uit de periode der Ramessiden.
Het verschijnt ook soms op een antropoïde sarcofaag uit dezelfde tijd.

De gedeelten van het “Boek der Aarde“.

Deel A.

Deel A begint met de zonnegod, “Die de lijken beschermt“.
Hij wordt geflankeerd door mummies in een grafheuvel genaamd de Heuvel van de Duisternis.
Daarna vinden we een scène met de god der Aarde, Aker als een dubbele sfinx.
Bovenop zijn heuvel is de zonne-bark.
Het zit tussen de personificaties van de ingang en uitgang van het rijk van de doden, met zijn richting omgekeerd, zodat de achtersteven kijkt naar de uitgang.
Onder is de opstanding van het lijk van de zon, een scène die zich voordoet in de koninklijke sarcofaag kamers te beginnen met Merenptah en later vaak op de papyri van de 21e dynastie.
Van een valkenhoofd die uit de onderkant van de zonneschijf komt, zien we het licht vallen op het “mysterieuze lichaam”, dat op de grond ligt.
Het bevat zowel Osiris als Ra in een enkele vorm.
Deze scène is omgeven door een krans van 12 sterren en 12 schijven en door twee Osiris figuren aan beide zijden.

Een onderdeel van deel A, de bark tonend bij het binnenvaren en het verlaten van de Diepte.

Scènes uit deel A, te zien in KV9 (Ramses VI).

In de derde scène staan 12 godinnen elk één uur van de nacht representerend afgebeeld, elk met de hiëroglief van een ster en een schaduw, samen met een stralende schijf boven haar.
Aan het begin van de vierde scène staat een “hoedster van de lijken“, geflankeerd door afbeeldingen van mummies.
Een centrale god, wellicht Osiris maar wiens precieze identiteit niet duidelijk is, wordt geflankeerd door de lijken van Sjoe, Tefnoet, Chepri en Nun in de vijfde scène.
En tenslotte, in de zesde scène, komen een hoofd en een paar armen omhoog uit de diepte.
Op het hoofd, staat een godin genoemd Annihilator (Vernietiger) met haar armen uitgestrekt om een zonneschijf te omarmen.
De armen, op hun beurt, ondersteunen twee biddende godinnen genaamd West en Oost in een omgekeerde oriëntatie.
Drie mummies flankeren deze scene asymmetrisch.
Wij geloven dat de bovenste register van deel A eindigt op dit punt met een regel die een titel bevat.

Deel B en C.

Deel B is duidelijk niet onderverdeeld in registers en de scènes dienen waarschijnlijk meer aan deel A te worden toegeschreven.
De eerste scène bestaat uit vier ovalen die mummies bevatten, toegestaan om te ademen door de stralen van de zonnegod.
Er zijn ook vier grafheuvels met mummies die zichzelf hebben omgekeerd, elk staat onder bescherming van een slang.
Hier zinspeelt het onderschrift op hun verval, waar zelfs Ra zich van afwendt.
De volgende scène beslaat volledig deel B.
Het is vergelijkbaar met de afbeeldingen van Nut en Osiris in het “Boek der Holen” gevonden in het graven van Siptah tot Ramses IV, waar een versie van de scène was vertegenwoordigd op de deksels van de koninklijke sarcofagen.
Het centrale deel van de scène toont een staande mummie genaamd het “lijk van de god“, waarin zich de zonneschijf bevindt.
Voor hem houden een paar armen, waaruit slangen tevoorschijn komen, een god en een godin in lofprijzing vast.
Aan de achterzijde vaan de mummie, nog een paar armen, genoemd “de armen der duisternis” ter ondersteuning van de krokodil Penwenti, zij houden een scepter vast met een jakhalshoofd en een ramshoofd.

Aan het einde van dit deel van het “Boek der Aarde“, begint het bovenste gedeelte met een afbeelding van een enorme grafheuvel, die de zonneschijf bevat en een godheid er naar toe biddend.
Hieraan grenzend, twee goddelijke figuren boven het hiërogliefen teken voor vlees, allen binnen een grote ovaal.
Lof wordt gegeven door twee hoofden en twee godinnen aan weerszijden van de ovaal.
Onder deze scène bevinden zich vier biddende goden, met een Ba-vogel en de gebogen hiëroglief voor schaduw, naast elkaar.

Deel D.

In deel D, waarschijnlijk het begin van de samenstelling, vinden we een schematische voorstelling van het gehele domein van de doden met Osiris als de centrale figuur.
Hij resideert in een tombe met slangen als bewakers.
Twee heuvels, bedekt door zijn Ba en het ‘lijk van Geb”, flankeren Osiris.
Onder hem bevinden zich Anubis en een “geheimzinnige”, die hun armen beschermend uitstrekken over een “mysterieuze koffer”, die onzichtbaar zijn lichaam bevat.
Dit is een scène van vernieuwing.
Aan beide kanten zijn scènes te zien waarin gestraft wordt.
Hier vinden we de goden die straffen, wier namen verwijzen naar het verslinden van de organen en de Ba-zielen van de vijanden en die ketels boven zich vasthouden.
Boven, een god die de hiërogliefen voor brand en bloed houdt van onthoofde vijanden waarvan het bloed in de ketels daaronder stroomt.

De laatste scène in deze sectie is ook een variatie op een populair thema.
Hier is de top van de achterkant van Aker vertegenwoordigd in de bark van de zonnegod als een dubbele sfinx.
De bark wordt ondersteund door twee uraei en binnen de bark zijn Chepri en Thoth met het apenhoofd, die bidden tot de zonnegod.
Onder de bark, twee koninklijke figuren tezamen met Isis en Nephthys, hooghoudend een gevleugelde scarabee en een zonneschijf.