Voor een volledige vertaling van het Boek der Poorten kunt u hier klikken.
(Dit staat nog op mijn vorige website en zal tzt worden overgezet)
Boek der Poorten
We horen voor het eerst over dit “Boek der Poorten” aan het eind van de 18e dynastie, passages uit het boek komen voor in de grafkamers en de hallen met pilaren van de meeste graftombes die daarna zijn gebouwd.
Net zoals de Amduat, maar toch iets van een meer verfijnde tekst, dit boek verwijst naar de uren van de nacht, maar verwijst er naar als de 12 poorten met de nadruk dat ze eigenlijk barrières zijn.
Het heeft te maken met de problemen uit de Onderwereld, zoals Apophis, rechtspraak, materiele zegeningen en tijd.
De oneindigheid van de tijd werd gesymboliseerd door een blijkbaar eindeloze slang of een extra verdraaide kabel gesponnen uit de mond van een godheid.
Men dacht dat de tijd voortkomt uit de diepte der verwezenlijking en daar uiteindelijk ook in terug zal vallen.
De meest complete teksten vinden we in de tombe van Ramses VI en op de sarcofaag van Seti I.
Het meest bekende deel van het Boek der Poorten tegenwoordig, verwijst naar de verschillende rassen van de mensheid die bekend zijn bij de Egyptenaren.
Ze worden onderverdeeld in vier categorieën die nu conventioneel gelabeld zijn, “Egyptenaren”, “Aziaten”, “Libiërs”, en “Nubiërs”, deze zijn afgebeeld in processie tijdens het betreden van de volgende wereld.
Vier volkeren der wereld: een Libische, een Nubische, een Aziatische, en een Egyptenaar.
Een artistieke weergave, gebaseerd op een muurschildering uit het graf van Seti I.
Scène uit het 4de uur van het Boek der Poorten,
te zien in KV2 (Ramses IV)
De godinnen die bij de poorten horen dragen andere titels en anders gekleurde kleding, maar zien er allen identiek aan elkaar uit en hebben een vijfpuntige ster boven hun hoofd.
De meeste van deze godinnen zijn uniek in de Egyptische mythologie, ze komen in geen enkel ander geschrift voor.
Aan de hand van dat feit beweren egyptologen dat het boek der poorten is ontwikkeld om ’s nachts de tijd te kunnen bepalen, elke godin stelt volgens deze theorie een ander uur voor.
De godinnen in het boek der poorten zijn achtereenvolgens:
Onthoofder van de vijanden van Ra
Wijze wacht van de Heer
Wie door Ba heen breekt
Eén van grote macht
Zij die op haar boot is
Succesvolle leidster
Wie het serpent afweert
Dame van de nacht
Zij die in bewondering is
Wie rebellen onthoofdt
De ster die rebellen afweert
De getuige van grootsheid van Ra
Afbeeldingen van de 12 uren.
UUR 1
Als de zonnegod het dodenrijk betreedt, wordt hij begroet door het collectief der doden, die de titel “Goden van het Westen” is toegekend, i.p.v. door afzonderlijke godheden.
Eigenlijk is het eerste uur, net zoals in de Amduat, een tussenliggende plaats, die voorafgaat aan de eigenlijke onderwereld na de eerste poort.
Hier staan 2 palen met daarboven op de kop van een ram en een jakhals, die beiden degenen die hier wonen zowel straffen als belonen.
UUR 2
In het tweede uur worden de doden duidelijk gescheiden.
Zij die Ma’at hebben gevolgd en nu gezegend zijn worden in het hoge register van de samenstelling ingedeeld.
En zij die Ma’at niet hebben gevolgd en nu worden berispt door Atoem worden in het onderste register ingedeeld.
De vier “Weary Ones” (betekent zoveel als alle voorouders van de overledene) zijn afgebeeld samen met de vijanden.
In het midden register staat als scheiding van deze uitersten een bark (boot) die de goden in de entree ontmoeten.
UUR 3
In het derde uur van het “Boek der Poorten” schijnt de nadruk te liggen op enkele motieven die centraal staan in de nachtelijke reis, met inbegrip van de mummies in het bovenste register die zijn gewekt uit de dood en gereanimeerd in hun heiligdommen.
Hier is ook de ambivalente “Poel van vuur“, waar de verdoemden de vlam ontmoeten.
Nochthans werden de “gezegende doden” voorzien van dezelfde vlammen.
Het middelste register toont de zonnegod die wordt voortgesleept in de “boot der Aarde“, een symbolische ingekorte versie van zijn hele reis door de diepten van de Aarde.
Aan het eind van het register is hij gekleed in fonkelende witte lakens, die ook vernieuwing symboliseren.
Echter Apophis, de slang, maakt ook zijn eerste opwachting voor Atoem.
Atoem moet worden bijgestaan door twee Enneaden om zijn aartsvijand te overwinnen.
UUR 4
Misschien variaties van de “Poel van vuur” uit het derde register, twee lichamen van water domineren de top van het register in het vierde uur van het “Boek der Poorten“.
Zij zijn genaamd “Het meer des levens” en worden bewaakt door jakhalzen en het meer van Uraei.
In het middelste register, staan schrijnen met mummies van de doden, die nog niet zijn opgestaan voor de bark (boot).
De zonnegod regelt hun opstanding en bevoorrading.
Hun nieuwe leven in het hiernamaals neemt een compleet uur van de nacht in beslag.
Het voorbijgaan van de uren is vastgelegd in de volgende scene, met de slang met vele kronkels die hem vertegenwoordigt en zijn twaalf godinnen als belichaming van de uren.
De verankerde Osiris wordt aan alle kanten beschermd door de goden van zijn entourage in het onderste register, terwijl Horus zorgt voor zijn overleden vader.
De vijanden van Osiris worden bestraft in de vurige putten aan het eind van het register.
UUR 5
Het vijfde uur is één van de meest complexe in de samenstelling.
In de bovenste registers worden de goden afgebeeld met een meetkoord, omdat de overledene een ruimte krijgt toegewezen (in de vorm van velden) gedurende dit uur.
De overledene krijgt ook een tijd toegewezen en vanaf nu dragen de goden ook een slangenlichaam en de hiërogliefen die “leven” betekenen.
Om dit te bereiken, moet de duivel Apophis opnieuw worden bestreden en te worden geketend.
Achter Apophis zien we de Ba-zielen van de gezegende doden en aan het begin van het onderste register bevinden zich de vier ‘rassen’ van de mensheid, Egyptenaren, Aziaten, Nubiërs en Libiërs.
Elk ras wordt afgebeeld door vier individuele gestalten, die zijn verzekerd van een bestaan in het hiernamaals.
Ze zijn geplaatst in de zorg van Horus en Sachmet.
Opgemerkt moet worden dat de Grote Hymne van Achnaton, Aten is gezegd ook te zorgen voor vreemde mensen en dus worden ze beschut in het rijk der doden, volgens het “Boek der Poorten“.
Vlak voor het zesde uur vinden we de afbeelding van het gerechtshof, benadrukt door te zijn ingevoegd als een speciale scène.
Dit is de enige representatie van het vonnis van de doden, in ieder boek over de onderwereld dan ook en onderscheidt zich door het gebruik van cryptografisch schrift.
In de eerdere versies, waar Osiris getroond op het podium stapt, terwijl de personificatie schaal voor hem in tegenstelling tot die in het “Boek der Doden” voorzien is van lege pannen.
Zodoende staan de gezegende doden op de treden van het podium, terwijl de vijanden die worden afgevoerd naar de “Plek der Vernietiging” onder hun voeten liggen.
UUR 6
Het vonnis van de doden is dan ook de opmaat naar de vereniging van het Ba en het lijk van de zonnegod (zoals die van alle zalige overledenen).
Het zesde uur van de nacht is het diepste deel van de reis door de onderwereld.
In het middelste register, is het dode lichaam van de zonnegod direct voor de bark en zijn slepers, onzichtbaar.
Het wordt gedragen door de goden van wie de armen ook onzichtbaar zijn door hun contact met het lijk.
In het onderste register, liggen mummies van overleden personen op een lang, slangvormig bed, zodat zij deel kunnen nemen in het verbond met het Ba en de opstanding waarin die resulteert.
Goden die gevorkte stokken vasthouden in het bovenste register, houden Apophis op afstand terwijl zich de kritieke gebeurtenis ontvouwd.
Uit zijn hoofd komen nu, door hem doorgeslikte mensen, eens en te meer op vrije voeten.
Er is ook een afbeelding van een dubbel gevlochten touw dat de tijd voorstelt, het wordt afgewikkeld van de keel van de god, Aken.
Het onderste register van dit uur eindigt met een scène waarin een cirkelvormige “Poel van Vuur” is afgebeeld, die wordt bewoond door een cobra, die fungeert als een afschrikmiddel voor alle vijanden.
UUR 7
In het zevende uur, is het centrale motief de afschaffing van alle gemaakte krachten die kunnen interfereren met de vernieuwing van de zon.
In het middelste register, net voor de zonne-bark, verschijnt de jakhals voorzien van de “staken van Geb“, met twee vijanden van de god elk gebonden aan een staak.
Ra de zonnegod geeft toestemming om hun door twee demonen te laten pijnigen.
Echter in het bovenste register vinden we twee groepen van gezegende doden, één met manden gevuld met graan als een teken van hun materiële voorzieningen en de andere met de veer van Ma’at als een symbool van hun rehabilitatie tijdens het vonnis van de Dood.
Zij zullen bestaan tot het einde onderwijl beschut door Ma’at, terwijl de verdoemden hieronder afgevoerd worden naar de Plaats der Vernietiging.
Het onderschrift op dit bovenste register spreekt van Osiris die zijn nieuwe volgelingen verwelkomt.
In het onderste register, vinden we de gezegenden weer die Ma’at zijn gevolgd, die hier zijn om grote pakken graan in te zamelen, bestemd om hun voorraden op peil te houden.
Anderen zijn voorzien van sikkels voor de oogst, terwijl de stralen van de nieuw leven ingeblazen zon resulteert in een overvloedige vruchtbaarheid.
UUR 8
We vinden wederom de afbeelding van de oneindigheid van de tijd afgeschilderd als een eindeloos touw uitgerold van uur tot uur en ook als het trektouw van de bark, welk “mysteries produceert.”
In het middelste register, de “heren van de voorziening in het westen“, die voor de bark staan en door Ra zijn opgedragen om de voorraden onder de gezegenden uit te delen, terwijl tegelijkertijd de vijand gestraft moest worden.
In het onderste register bevinden zich wederom mummies.
Ze zijn omgedraaid op hun lijkbaren en zijn daarom in het proces van de opstanding.
Vlakbij een `raad van rechters’ die hun beschermt.
UUR 9
In het middelste register van het negende uur, is een thema geleend van het Amduat (tiende uur).
Hier bevat een rechthoek van water de drenkelingen, hier bevinden zich vier groepen van overleden mensen drijvend in de oer wateren van Nun.
Ze worden door dit water eigenlijk ververst en zullen daardoor weder opstaan.
We vinden dat hun neus de lucht ademt en hun Ba-zielen zullen niet worden vernietigd, zodat dat zij zullen samenleven met de gezegenden.
In deze scènes, Ra is “diegene die in Nun is” en in deze scène komt het boek tot de conclusie, dat hij zal worden opgewekt uit Nun.
De zielen van de gezegenden verschijnen in het bovenste register, voor hun staat een groep figuren die brood en aardappelen aan hun offeren.
Het onderste register is gereserveerd voor degenen die gestraft moeten worden.
Hier zijn twaalf vijanden afgebeeld die elk gebonden zijn middels een van de drie verschillende manieren.
Ze zijn in brand gestoken door de Vurige, een enorme slang, die is opgeroepen door Horus voor de wreedheden die zij hebben begaan tegen zijn vader, Osiris.
De kinderen van Horus staan in de kronkelingen van deze grote slang.
UUR 10
Het middelste register van het tiende uur is geheel gevuld met de afbeelding van de strijd tegen Apophis.
Veertien godheden houden netten met magische krachten boven hun hoofden, deze magie maakt Apophis weerloos.
Misschien dat Geb, als “De Oude” het slangenlichaam vastknoopt.
In de bovenste en onderste registers vinden we speciale manifestaties van de zonnegod.
In het bovenste register, wordt hij afgebeeld als een griffioen gevolgd door twee slangen, die helpen bij de bestraffing van Apophis, alsmede de andere vijanden.
In het onderste register, is de zonnegod afgebeeld in het centrum als een valk, maar hij wordt ook genoemd Chepri (“scarabee“).
Hij is verbonden met andere figuren door een eindeloos touw.
De tekst die deze scène begeleidt spreekt van “het opkomen” en benadrukt dat de reis nu op weg is naar de hemel.
UUR 11
Tijdens het elfde uur, vinden we een gebonden Apophis en andere vijanden in het hoge register.
Hij is in stukken gesneden, en dus onschadelijk.
Het touw dat Apophis en zijn assistenten vasthoudt, wordt vastgehouden door een reusachtige vuist die uit de diepte tevoorschijn komt.
In het middelste register, mogen de doden staren naar de zindelijkheid van de god Ra, wiens gezicht goed op weg is naar de bark, een interessant aspect van deze scène is de omkering van de bark, wat misschien een toespeling op de omkering der tijd kan zijn.
Voor de bark, zijn de sterren die de terugkeer van de zonnegod zal inluiden.
Wij vinden in het onderste register, de roeiers van de god, tezamen met de godinnen van de uren, tijd en energie (roeien). Zij zullen de bark voortbewegen, omhoog in de oostelijke horizon.
Hier, de strijd in de onderwereld is natuurlijk gewonnen, kondigen sommige goden `de god in de horizon‘ al aan.
Hun kreten zullen worden vergezeld door het geraas van het geluid dat uiteindelijk de rijzende zon zal begeleiden.
UUR 12
In het twaalfde uur, komt de zonnegod uiteindelijk bij de poort “met de mysterieuze ingang“, waardoor het wonder van zijn wedergeboorte zal plaatsvinden.
In het bovenste register dragen de goden “het laaiende licht“, wat duidelijk is gezien de zonneschijven die ze in hun handen hebben.
Sterren gaan vooraf aan de verschijning van de zon, terwijl godinnen gezeten op slangen het zonnekind omringen en beschermen.
Voor de god zijn bark ligt Apophis, die is geketend, hij wordt in bedwang gehouden door de goden met messen en herders staven, zodat hij de zonsopgang niet kan belemmeren.
Vlak achter hem zijn vier bavianen met hun armen omhoog in jubelstemming, die kondigen de zonnegod in de oostelijke horizon aan.
Verschillende motieven zijn vertegenwoordigd in het onderste register, met inbegrip van kronen die worden gedragen als symbolen van macht bij het verlaten van de onderwereld.
Ook vinden we de verpleegkundigen van de pasgeboren zon, terwijl op hetzelfde moment, Osiris wordt betreurd, want hij moet in de onderwereld blijven.
Deze laatste poort, waardoor de zonnegod zal opstijgen naar de horizon, wordt bewaakt door Isis en Nephthys, in de vorm van uraei (heilige slang).
De laatste scènes zijn niet onderverdeeld in registers zoals elders.
Net als vele illustraties bij de zonne-hymnen van de Amarna-periode, wordt de gehele loop van de zon gecomprimeerd in een enkele afbeelding.
Half verborgen door de oer-wateren, aangegeven door golvende lijnen, laat de god Nun de zonne-boot uit de diepte oprijzen.
In de bark, omarmen Isis en Nephthys de zon in de vorm van een scarabee, als hij de zonneschijf in de richting van de hemelgodin Nut duwt.
Ze is ondersteboven, met vermelding van de inversie van de zon natuurlijk, die wederom zal draaien in de tegenovergestelde richting van zijn koers door de onderwereld wat hier de belichaming is van Osiris.
Hij omringt deze donkere wereld met zijn gebogen lichaam.
Daarom zijn alle drie de gebieden van de kosmos vertegenwoordigd, met inbegrip van de oer-wateren, de hoogte van de hemelen en de diepten van de aarde.
Van boven en onder, armen omhelzen de zon, het opwaarts houdend als het beweegt doorheen de dag.
Voor een Nederlandse vertaling van het Boek der Poorten kunt u hier klikken.
(Dit staat nog op mijn vorige website en zal tzt worden overgezet)