Het begrip Maät stond voor het principe van de gestructureerde wereld, voor orde en harmonie, voor ethische waarden en rechtvaardigheid, voor cultuur en scheppingskracht.
Maät was daardoor de tegenpool van alles wat ongeordend en wild, vernielend en onrechtvaardig, maar wel machtig was.
De belangrijkste taak van elke koning was Maät te garanderen en op die manier niet alleen de Egyptische staat, maar ook de hele wereld in stand te houden.
De godin Maät was de personificatie van dit principe.
Ze gold als metgezellin of dochter van de zonnegod en werd antropomorf met een veer op het hoofd afgebeeld.
Een eigen cultus schijnt ze pas in Het Nieuwe Rijk te hebben gekregen, die vervolgens aansluiting vond bij de cultussen voor de rijksgoden in Karnak en Memphis.